Als je speelt in de toonsoort C,
dan doet de G al snel mee.
Wil je naar een D transponeren,
dan zal je ook de A moeten leren.
Als je de E wil horen,
moet je de B zeker bekoren.
De FIS klinkt niet zo schoon,
toch is ie heel gewoon.
Ga je achteruit bij de C,
dan doet de F gewoon mee.
Nog één verder heet de BES,
zo geleerd op de muziekles.
De ES heeft drie mollen,
eentje meer, niet mee te sollen.
Wil je in AS spelen,
dan zal je nog een mol vervelen.
De DES maakt de cirkel rond,
uniek wie dit uitvond.
Kijken we door een mineure bril,
dan heeft a z'n wil,
De e heeft slechtst één kruis,
eentje meer dan voelt b zich thuis.
In fis klinkt het nog steeds mineur,
deze heeft ook z'n eigen kleur.
De cis is de vijfde in de rij,
en maakt de weg naar gis vrij.
Kijken we nog ééntje door,
dan klinkt de dis in koor.
Vanaf a kunnen we ook achteruit hollen,
dan komen we in de mollen.
De d-moll kennen we van Bach,
de toccata die er wezen mag.
De g-mineur heeft een molletje of twee,
en in c-moll doet er nog ééntje mee.
Als we in f gaan spelen,
gaan vier mollen zich delen.
Tenslotte hebben we nog beses,
een amen op deze toonsoortenles.
Henk Dubbink